Een belastingplichtige exploiteerde samen met zijn partner een vleesvarkenshouderij in combinatie met een jongveeopfok- en akkerbouwbedrijf. Op 2 juli 2015 werden 182 stuks jongvee op het bedrijf gehouden, waarvoor begin 2018 fosfaatrechten werden toegekend. In 2017 was de jongveestapel al ingekrompen en in 2018 was maar 10% van de rechten benut. In de loop van 2018 werden alle toegekende fosfaatrechten verkocht. Voor de behaalde boekwinst vormde de belastingplichtige een herinvesteringsreserve. Volgens de belastinginspecteur kon er echter alleen maar een reserve gevormd worden voor het in 2018 benutte deel van de rechten.
In geschil voor de rechtbank was of de fosfaatrechten konden worden aangemerkt als een bedrijfsmiddel. De rechtbank overwoog dat bedrijfsmiddelen goederen zijn, die voor het drijven van een onderneming worden gebruikt. Voorwerpen, die voor de omzet bestemd zijn, kunnen geen bedrijfsmiddelen zijn. In beginsel kunnen fosfaatrechten worden aangemerkt als een bedrijfsmiddel. Dat in de loop van 2018 de fosfaatrechten zijn vervreemd, doet daar in beginsel niets aan af.
Volgens de belastinginspecteur was geen sprake van een bedrijfsmiddel omdat bij de toekenning van de fosfaatrechten op 1 januari 2018 de belastingplichtige niet de intentie had de rechten duurzaam voor de onderneming te gaan gebruiken. Hij had de intentie deze rechten (direct) na toekenning te verkopen. De rechtbank oordeelde dat de belastingplichtige voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij op 1 januari 2018 nog steeds de intentie had een melkveehouderij te exploiteren en zelfs uit te breiden. De fosfaatrechten konden daarom worden aangemerkt als bedrijfsmiddel. Voor de boekwinst op de verkoop van de benutte én onbenutte fosfaatrechten kon in 2018 een herinvesteringsreserve worden gevormd.