Een rundveehouder had vanwege een tekort aan mestopslag via zijn mesttransporteur een mestopslag bij een gestopte landbouwer. Na de vondst van chemisch afval in diens mestputten deed de NVWA onderzoek naar de herkomst van de mest. Daarbij kwamen onder meer de mesttransporteur en de veehouder in beeld. De NVWA voerde daarop ook een controle uit bij de rundveehouder.
Volgens de rundveehouder had hij een opslag gehuurd. Van de naar en van de mestopslag getransporteerde mest waren geen vervoersbewijzen opgemaakt, omdat er volgens de rundveehouder sprake was van intern transport. De rundveehouder had geen controle uitgevoerd op de mesttransporten en wist ook niet precies welke opslag hij had gehuurd.
De NVWA concludeerde dat in de (summiere) huurovereenkomst niet precies was vastgelegd welke mestopslag er was gehuurd (de landbouwer beschikte over meerdere opslagen) en hoe groot die was. Na afloop van de huurperiode was de opslag nog niet leeg. De feitelijke beschikkingsmacht over de opslag lag daarom volgens de NVWA niet bij de rundveehouder. Dit betekende dat de mest van en naar de mestopslag gewogen en bemonsterd had moeten worden.
Naar aanleiding van die controle trok RVO de derogatie van de rundveehouder in vanwege een overschrijding van de gebruiksnormen. Verder legde zij mestboetes op vanwege het overschrijden van de gebruiksnormen, het niet opmaken van vervoersbewijzen en het niet bemonsteren en wegen van de mest. De overschrijding van de gebruiksnormen ontstond onder meer doordat RVO de voorraad mest in de gehuurde mestopslag niet meetelde.
De rechtbank oordeelde dat de boetes terecht waren opgelegd en de derogatie terecht was ingetrokken. Het was niet aannemelijk dat de gehuurde mestopslag tot het bedrijf van de rundveehouder gerekend kon worden. Deze opslag was niet vermeld in zijn bemestingsplan en evenmin in zijn Gecombineerde opgave. Daarnaast had de rundveehouder de huur niet aannemelijk gemaakt met een huurovereenkomst. De overgelegde mestopslagdocumenten waren onvoldoende overtuigend om daar een exclusief gebruiksrecht van de mestopslag uit af te leiden. Bovendien kon de rundveehouder niet aantonen dat hij een huurvergoeding had betaald.
Ook de mesttransporteur kreeg een boete. Deze had verzuimd te onderzoeken of bij het vervoer van mest naar een andere locatie wel sprake was van bedrijfsintern transport en of sprake was van een geldige huurovereenkomst.
Moraal van het verhaal: leg bij de huur van een mestopslag in een overeenkomst duidelijk vast welke opslag wordt gehuurd, hoe groot deze is en wat de vergoeding is. In de opslag mag ook geen mest van een andere veehouder worden opgeslagen, waardoor vermenging van mest plaatsvindt.